Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [29]den wijn, die het hart des mensen [30]verheugt, doende het aangezicht blinken [31]van olie; en [32]het brood, dat het hart des mensen [33]sterkt. 29. Te weten, doet Hij voortkomen. Den wijn, dat is, den wijnstok waar de druiven vol wijn aan wassen. 30. Zie Richt.9:9,13; hfdst.23 vs.5. 31. Het was eertijds zeer gebruikelijk in het Joodse land, dat de mensen hun lichaam, inzonderheid het hoofd en het aangezicht, met olie bestreken om het te verfrissen; hfdst.23 vs.5. 32. Dat is, het koren, waar men het brood van maakt. 33. Of, ondersteunt, onderstut. Zie 1 Kon.13:7.